Volgens René Kesselaar zijn er slechts weinig sectoren, waar zo’n egocultuur en vernietigend onderling wantrouwen heerst als binnen de bouw. De meeste collega-bedrijven gaan er immers van uit dat alle partijen stiekem extra verdienen over de rug van de ander. Aan het eind van de streep is daarom steeds de opdrachtgever of de eindafnemer de klos.
Illustrerend is de manier waarop veel ondernemingen omgaan met de recessie. Men reageert door kosten en omzet in evenwicht te brengen, maar er wordt verder geen stap vooruit gezet. Organisaties korten steeds méér op menselijk kapitaal, omdat de situatie zo netelig wordt. Het lijkt de enige optie. Wie dit scenario echter wil voorkomen, doet er goed aan het personeelsbestand niet te zien als ‘deel van het probleem’, maar juist als part of the solution.
Rugby als inspiratiebron
René Kesselaar – een bouwvakker uit het boekje – leest geen managementpoespas en heeft een broertje dood aan theoretische prietpraat. Hij haalt zijn inspiratie uit rugby en benadert het werk vanuit een teamvisie: mensen helpen elkaar. Ze maken samen een planning, zodat niemand hoeft te wachten op de ander. Er zijn ook geen vaste functies: een schoonmaker kan bijvoorbeeld best een plafonnetje witten. Als iemand z’n vinger breekt kan hij tijdelijk op het kantoor werken. Daar leert hij dingen die hij later weer kan gebruiken in het werk buiten.
‘Eerlijk is eerlijk, in sociale zin is in onze traditionele sector de afgelopen eeuw weinig vooruitgang geboekt’, overziet Kesselaar de stand van zaken. ‘Natuurlijk kan ik tal van bedrijven noemen die op de goede weg zitten, maar bij het leeuwendeel heeft de tijd stil gestaan. Deze conventionele bouwondernemingen sturen de werkvloer nog altijd strak hiërarchisch aan en luisteren niet of nauwelijks naar het personeel. Het hoge percentage faalkosten in de bouw wordt niet voor niets voor een belangrijk deel toegeschreven aan een gebrek aan communicatie en lerend vermogen.’